Lesviaci ofte wijn- en andere avonturen op Lesbos
Uw reporter, die nog nooit een voet op Griekse bodem had gezet met uitzondering van Cyprus (eveneens in beroepscontext en ook in zeer hete klimatologische omstandigheden), groeide op met de Griekse mythen (niet te verwarren met het Griekse gerstenat mythos), de Ilias en de Oddyseia in plaats van met de klassieke sprookjes van Grimm of Andersen.
Dat laat natuurlijk zijn sporen na, van flarden van Anacreons drinkliedje “hè gè melaina pinei” (de zwarte aarde drinkt) tot fascinatie voor eeuwenoude cultuurobjecten. Van dat laatste was er op Lesbos wel niet zoveel te merken. Het eiland is geen grote toeristische trekpleister, ondanks zijn prachtige woeste natuur en een paar magnifieke baaien. Goddank, want van hypertoeristische locaties waar je door menselijk vee wordt voorgestuwd, loopt ondergetekende gillend weg. Het andere uiterste was echter waar voor Metochi: ons studiecentrum was een voormalig kloosterbijgebouw, gelegen op twee kilometer geasfalteerde weg (lees: geitenpad opgesmukt met een beetje asfalt en veel stof) van het dichtstbijzijnde dorpje, zonder airco, zonder internet, tegen een bergachtig decor met veel oranje- en okerkleurige rotsen getopt met hier en daar wat vijgen- en olijfbomen en spaarzame struiken.
De plantengroei op Lesbos mag dan niet zo verscheiden zijn, wijngaarden hebben ze er wel. Blijkbaar moeten er ooit echt veel wijnstokken hebben gestaan (Lesbos was trouwens in de oudheid beroemd om zijn wijnen), maar die zijn voor het merendeel vervangen door olijfbomen. Olijven kregen we dan ook bij het ontbijt, middageten, avondeten en tussendoor.
Ik heb niet het hele eiland kunnen bezoeken, maar wel een aantal wijngaardjes gezien en uiteraard ook – Orbis noblesse oblige – wijn geproefd. Op Lesbos wordt er voornamelijk rode wijn geproduceerd (xynomavro), en dat werd vanaf dag één al duidelijk. In Metochi zelf werden namelijk twee soorten wijn geschonken bij het eten: een witte wijn waar de alcoholwalm vanop een paar meter al mijn neusvleugels in overdrive liet gaan en een schappelijk lokaal product, een rood drinkwijntje zonder pretentie (vrij fris en fruitig, met wat Provençaalse kruidigheid en structurele tannines, maar weinig diepgang), waarvan ik aardig wat glaasjes heb geconsumeerd met mijn mede-sociolinguïsten en helaas niet de naam heb genoteerd.
De flesjes Macedonische Tsantali gingen ook vlotjes over de tong, maar waren minder zuiver. In Skala Kallonis, het naburige, pittoreske vissersdorpje alwaar de grootste bezienswaardigheid - een tamme pelikaan - het niet nodig vond om zich te vertonen, werd ik door een welwillende collega getrakteerd op een fris glaasje Retsina bij mijn sardienen, en dat was een memorabel geniet-moment. Natuurlijk gaat elke frisse drank er bij temperaturen tegen de 50 graden Celsius vlot in en zijn de smaakpapillen dan niet op hun best, maar evengoed, het was een lekker wijntje. De harssmaak, typerend voor Retsina, was aanwezig zonder overheersend te zijn in het overigens vrij fruitige geheel. Een andere witte, een hoofdige mosxofilero die ik in Mytilene dronk, is mij nauwelijks bijgebleven.
Ik zou u nog wel een aantal paragrafen lang kunnen vergasten op anekdotes over wandelshort-cuts, de gevolgen van overmatige Ouzo-consumptie en megalomane Griekse abten, maar mijn schrijftijd is verstreken. Slechts één goede raad om af te sluiten: ga zelf eens naar Lesbos en geniet van de prachtige natuur, al dan niet met een lokaal wijntje in de hand.
Leuke post schat. Maar ik blijf toch vinden dat die Griekse druivennamen klinken als vervaarlijke, besmettelijke ziektes ...
Posted by Amaronese | 20 september 2007 om 18:55
ok, het moet gezegd, ge schrijft heerlijk en het water staat mij ondanks de gesuggereerde uitdrogingstemperaturen in de mond bij het lezen van al die contagieuse toestanden.
Ik onthou uw goede raad,
en grijp alvast naar de fles,
Frederik
Posted by Anoniem | 17 oktober 2007 om 15:04
Doen! Wijn leren = veel lezen en veel drinken ...
Posted by Amaronese | 17 oktober 2007 om 15:20